De afgelopen 2,5 week ben ik op vakantie geweest naar Suriname, het land waar mijn vader en moeder vandaan komen. Ik heb daar nooit gewoond, maar onze ouders namen er ons in de grote vakantie wel vaak mee naartoe. Ik heb prachtige herinneringen aan die lange vakanties. Vooral het tropisch regenwoud vond ik als jongetje van een jaar of tien elf, fascinerend.
Surinamers noemen het tropisch regenwoud, dat voor 80% hun land bedekt: “bos”. Ik ben dan ook bijna twee weken het “bos” in gegaan. Natuurlijk om te genieten van de prachtige natuur en de interessante cultuur van de Indianen, die de oorspronkelijke bewoners van het Zuid-Amerikaanse continent zijn. Ook de cultuur van de Marrons was heel indrukwekkend. Marrons zijn nakomelingen van weggelopen slaven die drie- tot vierhonderd jaar geleden in de jungle van Suriname, de West-Afrikaanse dorpen waar ze vandaan kwamen, opnieuw opbouwden. Volgens verschillende antropologen is de oorspronkelijke Afrikaanse leefwijze bij verschillende Marronsstammen beter bewaard gebleven dan in West-Afrika.
Omdat ik als kind, maar ook in mijn praktijk als arts, regelmatig hoorde van de geneeskracht van planten en kruiden uit het oerwoud, heb ik me de laatste tijd verdiept in die materie. Ik ging dus ook naar Suriname, op zoek naar verdere kennis.
De Surinaamse jungle is een schatkamer van medicinale planten. Vaak hebben deze planten verbluffende effecten. Echter waar ze precies voor werken en vaak ook hoe ze werken, weten alleen de Indiaanse of Marron-medicijnmannen. Naar die kennis speurde ik het oerwoud af. Maar ik ben niet de enige die er meer van wil weten. De farmaceutische industrie is erg geïnteresseerd in de geneeskracht en in de kennis van de werking van planten en kruiden uit het tropische regenwoud.
Het besef groeit dat deze geneeskrachtige planten een waardevolle aanvulling kunnen zijn op de westerse geneeskunde. En dus neemt de belangstelling toe. Niet alleen van mijn patiënten en van mij maar ook van de medisch-wetenschappelijke wereld.
De 70-jarige veldbotanicus Frits van Troon is een van de laatste, levende traditionele bomen- en plantenkenners van Suriname. In samenwerking met het Nationaal Herbarium in Utrecht en Leiden en met onderzoeker dr. Tinde van Andel onderzoekt hij planten in Suriname. Ook legt hij vast welke planten voor welke kwaal worden gebruikt. Het resultaat van dat speurwerk wordt de plantengids van het Nationaal Herbarium. Die verschijnt in 2008 en is bedoeld als een consumentengids van welke planten voor welke kwaal kunnen worden gebruikt.
Al tientallen jaren bestudeert het Nationaal Herbarium de planten van Suriname. Dit doen de Nederlandse onderzoekers samen met Surinaamse wetenschappers van het Nationaal Herbarium van de Anton de Kom Universiteit in Paramaribo. Inmiddels liggen ongeveer 50.000 gedroogde exemplaren in Utrecht opgeslagen. Zo’n onderzoek hangt volledig af van een goede bomenkenner ter plaatse, vindt Tinde van Andel. Ik sprak haar eind oktober na afloop van een congres in het Tropenmuseum in Amsterdam. Ze leunt bij haar onderzoek sterk op Frits van Troon. Hij kent tientallen medicijnmannen in Suriname heel goed, medicijnmannen van de Marrons en van de Indianen maar ook van Hindoestanen en Javanen. Volgens Van Troon hebben ze allemaal hun eigen planten, medicijnen en specialismen: van botziekten tot onvruchtbaarheid, van potentieklachten tot vrouwenkwalen. De Marrons zijn bijvoorbeeld meester in het mixen van kruiden voor het genezen van de meest ingewikkelde bot- en gewrichtsziekten. Valt die traditionele kennis wel te combineren met de westerse reguliere geneeskunde of met andere aanvullende geneeswijzen zoals acupunctuur of ortho-manuele technieken? Rudi Labadie is oud-professor in de farmacie met als specialisatie biogene geneesmiddelen. Biogeen betekent: door levende organismen gevormd. “Als de werking van een stof bekend is, kan een fabrikant via een chemisch proces vervolgens stoffen maken die er sterk op lijken: het synthetiseren.”
Farmacoloog Labadie deed ook veldonderzoek naar grondstoffen uit de natuur zodat daar geneesmiddelen van gemaakt zouden kunnen worden. Hij weet uit ervaring hoe traditionele geneeskunst kan botsen op westerse regelgeving en op de eis van gestandaardiseerde receptuur. Toch ziet hij wel degelijk aanknopingspunten: “ in mijn wetenschappelijke veldwerk heb ik ervaren dat je absoluut wel verband kunt leggen tussen wetenschappelijke theorieen en traditionele kennis van de medicijnmannen. Als je maar tot in detail met hen gaat praten en hen volkomen serieus neemt. Een medicijnman had bijvoorbeeld van een aantal planten een extract gemaakt en kompressen aangebracht op afstervend bot van een patiënt. Wat zijn dan die werkzame stoffen die de botgroei stimuleerden? In de reguliere geneeskunde zoek je naar een stof. In een plant gaat het altijd om meerdere stoffen. De wetenschap moet dat spoor gaan volgen: in meerdere stoffen gaan denken. Bovendien: zowel in de wetenschap als in de traditionele kennis wordt inzicht met vallen en opstaan verworven. De kennis van mensen als de traditionele medicijnmannen is opgebouwd uit heel kleine stapjes, verhalen van vader op zoon en praktische oefening. Het is evolutie. Achter hun traditionele kennis zit geen magie maar intelligentie.”
De natuur is ook de bron van de meeste moderne, reguliere geneesmiddelen. Denk aan morfine (uit papaver) en aan aspirine (uit wilgenbast). In één plant zitten duizenden stoffen. Slechts een klein deel van de geneeskrachtige planten is onderzocht op hun medicinale effect, dat sterk afhankelijk is van de toegepaste hoeveelheid. Een beetje meer en de stof werkt als gif. Wat Indianen vroeger in hun pijlen deden, gebruiken anesthesisten nu in een kleinere hoeveelheid.
In het voorjaar ga ik in ieder geval terug naar Suriname voor verder onderzoek. Gelukkig is hier in Nederland bij de universiteiten van Leiden en Utrecht al veel bekend en wetenschappelijk onderbouwd. Want dat is en blijft mijn motto: aanvullende geneeskunde moet absoluut wetenschappelijk verantwoord zijn. Of het nu acupunctuur is of ortho-manuele technieken of planten uit het Surinaamse oerwoud.